Een korte beschrijving van
de Stamboom de Koning
Er bestaan meerdere stambomen de Koning. Deze stamboom gaat uit van de nazaten
van de oudste gevonden stamvader, Jan Jansz. Koning, overleden plm 1711
in Aalsmeer. Daarbij zijn ook de zijtakken zoveel mogelijk in kaart gebracht.
Koningh, Keuninge, Koning, de Koning, Koningen
In 1812 werd door
Napoleon in de Nederlanden de Burgerlijke Stand ingevoerd. Gemeenten van dorpen
en steden waren nu verplicht tot het registreren van de geboorte, huwelijk en
overlijden van hun inwoners volgens een vastgesteld model. Een model dat, met
enkele marginale aanpassingen, heden
ten dagen nog wordt gebruikt. Voor de invoering van de Burgerlijke Stand door
Napoleon werd de registratie van de doop, trouw en begraven gedaan door de
kerken in het land. In een aantal gemeenten werd door de Schout en Schepenen een
registratie bijgehouden van ondertrouw, trouwaankondigingen en van lijken. De
registratie door de kerken en de Schout en Schepen was uiterst summier. De registraties werden niet gedaan in het bijzijn van de betrokken
en werd door betrokkene ook niet ondertekend. Periodiek
werd de boeken door de geestelijken bijgehouden. Bij een geboorte/doop werd de naam van de dopeling, de
voor- en achternaam van de vader en de moeder vermeld met de datum van de dopeling.
Uiterst summier. De naam van de vader en de moeder was zoals zij ter plaatse
bekend waren of genoemd werden. De registratie was ook fonetisch, zoals de
geestelijke het hoorde. Daarnaast werd de naam, zeker van de dopeling in de
katholieke kerk in het
Latijns geschreven. Jan werd dus Johannes, terwijl de dopeling zijn hele leven
Jan werd genoemd, ook bij latere registraties. Na 1812 duurde het zeker nog vele
jaren alvorens alle namen goed werden geschreven. Wat ook meespeelde was het
analfabetisme. Zeker in de 18e eeuw was alfabetisme wijd verspreid en
ook nog in de 19e eeuw. Controleren van de registratie door de
betrokkenen was niet mogelijk. Maar zo men wel kon lezen en schrijven, zou men
dan de ambtenaar corrigeer door hem te wijzen op de foutieve schrijfwijze van
zijn naam?
Zo ontstond ook in het geslacht de Koning een diversiteit aan schrijfwijze van
de achternaam.
De oudste beschrijving is van 1695 van de oudste
stamvader. Dit is Jan Jansz
Koningh. In het eerste kwart van 1700 werd het Koning. Tot
aan zijn kleinzoon, Jan Jansz Koning bleef dit zo. Bij het kerkelijk huwelijk
van deze kleinzoon in 1745 werd zijn achternaam geschreven als Keuninge.
Dit in tegenstelling tot zijn burgerlijke huwelijk. Bij zijn ondertrouw (1730),
huwelijksaantekening en huwelijksakte (1732) werd zijn achternaam geschreven als
Koning. In zijn overlijdensakte (1763) kwam het voorvoegsel voor en werd het
de Koning. Varianten als Kooning en de Kooning
komen ook voor. Rond 1750 werd de familienaam geschreven als de Koning.
Daarna is dit zo gebleven. Toch gebeurt eind 1700 nog iets bijzonders met de
familienaam. De kleinzoon Jacob Jansz Koning (1739-1792), getouwd met
Neeltje Dirks Zegstroo (1750-1799) krijgt 12 kinderen. Hoewel bij zijn eigen
doop de naam van zijn vader wordt geschreven als Keuninge wordt bij de doop van al
zijn kinderen de achternaam Koning geschreven. Een enkele maal is
het mogelijk de naam Koninge te herkennen in de doopaantekeningen. Slechts een
enkele keer wordt de naam Koningen geschreven. Twee zonen van hem
Hermanus
(1770-1843) en Pieter (1787-1850) stichten een gezin. Hoewel bij de doop van Hermanus de
familienaam Koning wordt geschreven, wordt bij zijn huwelijk in 1802 zijn.
familienaam geschreven als Koningen. Al zijn kinderen krijgen de
achternaam Koningen, waarmee uit de stamboom de Koning een nieuwe tak
ontstaat: Koningen. De familienaam Koningen was in
die tijd uniek. In Nederland bestond die naam nog niet. Hierdoor is het
(nagenoeg) zeker, dat een ieder met de familienaam Koningen zijn
herkomst vindt in deze stamboom. Deze stamboom is uitvoering beschreven in het boek
“Aalsmeerse stambomen”.
Bij de broer van Hermanus, Pieter, is het anders gegaan. Bij zijn doop
werd de naam van zijn vader geschreven als Koning. Hij hield die naam en
al zijn kinderen kregen daardoor ook de achternaam Koning, zonder
"de".. Zo ontstond
er nog een nieuwe tak in de stamboom de Koning, namelijk de tak Koning.
De stamvader Jan Jansz Koning heeft daardoor drie stamboom
voortgebracht, een stamboom Koning, stamboom de Koning en een
stamboom Koningen. Koningen en Koning maken een wezenlijk onderdeel
uit van de stamboom de Koning en andersom. Daarom is in deze stamboom de tak
Koning en tak Koningen ook opgenomen. Voor Koningen is gebruik gemaakt van de
gegevens uit het boek “Aalsmeerse stambomen”.
Ook bij het echtpaar Pieter de
Koning (1787-1850) en Matje van der Wilster (1787-1857) kwam twee
verschillende schrijfwijze van de achternaam voor. Dit echtpaar kreeg 7
kinderen. Drie kinderen werden geregistreerd met de familienaam
de Koning en vier werden geregistreerd met de familienaam Koning.
Een van de kinderen, Jacob (1812-1853) heeft 6 kinderen gekregen, waarbij
er vijf de naam de Koning kreeg, waardoor bij hem de naam “Koning”
ophield. Dat was ook bij zijn broer Dirk (1821-1880). Drie kinderen heten
de Koning en twee heten Koning. Een daarvan was ook een Dirk,
die verder zorgdroeg voor het ontstaan van de tak Koning binnen de
stamboom de Koning.
Aalsmeerse Stambomen, Stichting “Oud Aalsmeer”
Commissie Genealogie, ISBN 90-800531-4-7 1993
Waar wonen de Koning in Nederland?
De naam de Koning is een veel voorkomende naam in Nederland. In één plaats komen
verschillende keren de naam de Koning voor zonder dat is vast te stellen of zij
familie van elkaar zijn. Bij de volkstelling van 1947 werd de naam de Koning
6984 geregistreerd. Op de volgende afbeelding van het Meertens instituut is te
zien waar mensen woonden met de achternaam de Koning. (2007)
De oudste stamvader woonde in Aalsmeer en daar vindt het
geslacht de Koning zijn oorsprong. Honkvast waren zij niet. Al heel vroeg trok
de Koning “de wijde wereld in”. Op 18 mei 1695 gaat de stamvader naar de Schout
en Schepenen van Aalsmeer om de vermissing van zijn tweede zoon op te geven.
Zijn tweede zoon Pieter Jansz Koningh is op 28 september 1692 vanuit Enkhuizen
als matroos met de boot “de Waterman” vertrokken naar Oost Indië. Op 29 april
1693 bij Kaap de Goede Hoop komt hij nog voor op de betaalrol. Aangekomen in
Batavia op 4 augustus 1693 maakt hij geen deel meer uit van de bemanning.
Aangenomen wordt dat hij is overleden. Tegelijkertijd blijkt de eerste zoon van
hem, Jan Jansz, “uytlandig”.
|
Het fluitschip de Waterman was in
gebruik bij de VOC vanaf 1692 en is gebouwd op de werf van Enkhuizen. Op
29 september 1692 vertrok het schip naar Batavia. Op 16 april 1693 kwam
het schip aan op Kaap de Goede Hoop. Op 7 december 1693 vertrok het
schip weer uit Batavia op weg naar Texel en kwam op 27 juli 1694 aan in
Enkhuizen. De schipper was Klaas Jansz Neuselaar.
Bron www.vocsite.nl/schepen/ |
Vanuit Aalsmeer zwerven
de de Koning’s uit. Zij blijven wel in de regio. Hun woonplaatsen zijn
rond de Westeinderplassen. Alle plaatsen rond de Westeinderplassen
werden of worden bewoond door loten uit deze stamboom de Koning. In het
begin trekken ze naar Alkemade en Roelofarendsveen. Daarna ook in
Leimuiden, Kudelstaart, Oude Wetering, Nieuwe Wetering, Nieuwveen,
Uithoorn en vele andere plaatsen. Uiteindelijk vertrekt Franciscus de
Koning in 1864 vanuit Oude Wetering naar het dorp Amstelveen.
|
|
Het leven van de Koning
De Koning’s zijn eenvoudige arbeiders geweest. In het begin was het voornamelijk
veenman, veenwerker en tuinder. Van Aalsmeer tot rond de Westeinderplassen was
veengebied, waar het veen werd ontgonnen als brandstof. De vruchtbare gronden
waren geschikt voor tuinbouw. Toen de polder Haarlemmermeer werd droog gelegd,
vertrokken veel leden van de stam Koningen naar de Haarlemmermeer om daar hun
brood te verdienen als tuinder.
Timmerman/aannemer is ook een beroep, dat frequent in de stamboom de Koning
voorkomt. De eerste die bekend is, is Hubertus de Koning (1800-1870). Van
eerdere stamboomleden is dit nagenoeg niet bekend. Een registratie van het
beroep was in die tijd sporadisch en was alleen terug te vinden in bijzondere
documenten. Enkele stamleden zijn als timmerman betrokken geweest bij de bouw
van bijzondere gebouwen. Genoemde Hubertus en zijn neef Jacob de Koning (1817-?)
schrijven in op een advertentie tot aanbesteding van de bouw van de kerk in
Roelofarendsveen. De bouw wordt gegund aan Jacob de Koning als laagste
inschrijver. In een boek over de geschiedenis van Roelofarendsveen wordt
uitvoering beschreven hoe de bouw van de kerk St. Petrus Banden verliep. De
pastoor moest bij elke termijn alle zeilen bij zetten om de termijnbetaling te
kunnen doen, terwijl Jacob de Koning verweten werd traag te zijn met het bouwen.
De kerk werd uiteindelijk vele maanden later opgeleverd.
Franciscus Gerardus de Koning (1828-1899) heeft een aandeel gehad in de bouw van
de St. Urbanus te Bovenkerk. In 1896 heeft het bestuur van de gemeente
Nieuwer-Amstel besloten een nieuw stadhuis te bouwen. Cornelis de Koning
(1868-1954) heeft op de bouw ingeschreven voor f. 14.445,-. Daarmee was hij de
laagste, maar het bleek dat nog er nog een inschrijving was voor hetzelfde
bedrag, W Kroon. Het gemeentebestuur van Nieuwer-Amstel heeft toen besloten de
bouw te gunnen aan W.Kroon met de toevoeging: "....met welke gunning echter
plaats heeft in het vertrouwen, dat hij het werk met den heer C. de Koning voor
gezamenlijke rekening uitvoert, terwijl in dien het tegendeel mocht blijken, de
gunning op nieuw zal plaats hebben en wel bij loting omdat beiden even hoog
hebben ingeschreven." Cornelis de Koning heeft een punctuele administratie
bijgehouden van al zijn uitgaven. Periodiek werd door W.Kroon de uitgaven
gecontroleerd en afgetekend. Uit dit “kas”boek blijkt, dat Cornelis de Koning
aan het stadhuis heeft gebouwd van augustus 1896 tot en met oktober 1897. De
uitgaven vielen hoger uit dan waarvoor was ingeschreven, namelijk f. 16.395, 35.
Het ging niet altijd goed met het timmerbedrijf. Hermanus Johannes de Koning
(1826-1888) is timmerman in Kudelstaart. Op 3 juli 1868 wordt hij failliet
verklaard. Het faillissement wordt in de krant gepubliceerd. Ook Franciscus
Gerardus de Koning (1828-1899) heeft een moeilijke start. In 1864 heeft hij een
timmerbedrijf in Oude Wetering, waar hij failliet wordt verklaard. Hij vertrekt
dan met zijn vrouw Hendrika Broekhuizen naar het dorp Amstelveen. Zij gaan wonen
in Dorpstraat 69, dat Hendrika Broekhuizen uit de erfenis van haar ouders heeft
gehad. Dit pand blijft tot 1982 in de familie.
In Amstelveen gaat het goed met Franciscus Gerardus. Tegen het eind van zijn
leven gaat hij omroerend goed kopen. Enkele onderdelen verkoopt hij weer door
aan zijn zoon Cornelis de Koning (1868-1954). Na zijn overlijden krijgt zijn
oudste zoon Hubertus (1862-1918) al het geld uit de erfenis en zijn tweede zoon
Cornelis alle onroerende goederen.
Het welzijn van de meeste stamboomleden is gewoon. Ze zijn niet armlastig, maar
leven ook niet in rijkdom. Bij het grootste deel van de opgemaakte aktes staat
vermeld dat deze aktes pro deo zijn opgemaakt. Of wel er was geen geld om de
leges te betalen. Maar uitzonderingen zijn er. In 1791 gaat Johannes de Koning
(±1766-1844) in ondertrouw met Antje Jacobsd Akerboom. Zij betalen f. 12,-
legeskosten (f. 6,- voor elk). Ook eerder in de geschiedenis vindt een
opmerkelijk financiële regeling plaats. Op 9 april 1721 gaat Marritje Jans.
Klien, weduwe van Jan Jansz. Koning (overleden ±1717) naar de rechter om de
erfenis voor haar kinderen Geertje de Koning, 22 jaar, Jan de Koning 16 jaar en
Pieter Jansz. De Koning, oud 11 jaar te regelen. Op de leeftijd van 25 jaar
ontvangt ieder f.50,--, met uitzet en bruids- of bruidegomspak ad f.33,--.
Op 29 september 1723 is Geertje Jans Koning (1698-1740) 25 jaar en krijgt haar
erfdeel van f. 83,-, waarvan f. 50,- contant en f. 33,- voor een bruidspak.
Op 29 november 1730 is Jan Jansz Koning (1705-1762) 25 jaar en krijgt zijn
erfdeel van f. 83,-.
Op 7 november 1734 is Pieter Janz Koning (1710-1773) 25 jaar en krijgt zijn
erfdeel van f. 83.-.
Zoals gezegd floreert het timmerbedrijf van Franciscus Gerardus de Koning
((1828-1899). Het bedrijf wordt overgenomen door zijn zoon Cornelis de koning
(1863-1954). Het timmerbedrijf blijft zich goed ontwikkelen. Na het overlijden
van zijn tweede vrouw en voor zijn derde huwelijk met Jakoba van der Meer wordt
ten behoeve van de verdeling van de erfenis na zijn overlijden een zogenaamde
Scheidingsakte opgemaakt. Hierin wordt een opsomming gedaan van alle bezittingen
die Cornelis de koning op dat moment heeft. Naast een beschrijven van de
onroerende goederen en hun waardebepaling blijkt ook, dat er op dat moment f.
3137,37 aan contacten waren en voor een bedrag van f. 4893,17 aan effecten en
obligaties. We spreken dan over 21 mei 1901.
Zoals bij vele gezinnen in de 18e en 19e eeuw is er ook veel leed. De
gezondheidszorg had niet het hedendaagse niveau. Kindersterfte kwam veelvuldig
voor. Geboorte en sterfte van een kind in een en hetzelfde jaar is geen
uitzondering. Jacob de Koning (1785-1868) en zijn vrouw Alida van Veen krijgen 9
kinderen. Zes kinderen worden niet ouder dan 1 jaar. Zijn jongste kind overlijdt
als hij 21 jaar is. Zijn oudste zoon en zijn vijfde kind stichten een gezin.
Zijn vijfde kind, vader van een gezin, overlijdt op 28 jarige leeftijd. Zijn
oudste zoon overlijdt op 52 jarige leeftijd. Daarmee overleeft Jacob de Koning
en zijn vrouw alle kinderen.
Het overlijden in het kraambed van de vrouw is ook een terugkerende angst. Wat
moet je dan als man in een tijd waarin sociale voorzieningen nog niet bestonden
en je kleine kinderen te verzorgen had.
Antje Jacobsd Akerboom, echtgenote van Johannes de Koning (±1766-1844) overlijdt
in 1798, één jaar na de geboorte van haar jongste kind. Een jaar later hertrouwt
Johannes met Maria van der Meer. Ook zij komt voortijdig te overlijden. Zij
overlijdt in april 1814 en het jongste kind is dan 8 jaar. In juni 1814
hertrouwt Johannes voor de derde maal met Anna de Jong. Beide echtelieden
overlijden in 1844.
Marijtje Jacobsd Koek, echtgenote van Dirk Jansz de Koning (1748-1805),
overlijdt in 1801. Haar jongste kind is dan 10 jaar. Drie jaar later, 1804)
hertrouwt Dirk Jansz met Pieternelletje van der Geer.
Niet alleen de mannelijke afstammelingen hebben met het vroegtijdig overlijden
van hun partner te maken. Lijsbeth Jans de Koning (±1668) trouwt op 7-2-1712 met
Sijmen Roelen. In 1720 hertrouwt zij met Barent Mouritsz Kemper.
Gerarda Cornelia Hogendorp trouwt op 22-4-1861 met Petrus Jacobs de Koning
(1835-1881). In 1866 één maand na de geboorte van haar dochter komt zij te
overlijden. Petrus Jacobus heeft drie kleine kinderen te onderhouden. Op 13 mei
1868 hertrouwt hij met Wilhelmina van der Meer. Twee maanden na de geboorte van
haar zoon overlijdt zij in januari 1873. Petrus Jacobus heeft nu vijf kleine
kinderen te verzorgen. Op 19-11-1874 hertrouwt hij met Dorothea Wilhelmina
Lefeber. Petrus Jacobus krijgt bij de drie vrouwen 10 kinderen. Zes daarvan
overlijden binnen hun tweede levensjaar.
Ook Cornelis de Koning (1863-1954) heeft met het overlijden van zijn echtgenoten
te maken. Zijn eerste vrouw, Petronella Schrama, komt in juni 1890, één maand na
de geboorte van haar dochter te overlijden. Cornelis heeft dan twee kleine
kinderen te onderhouden. Op 30-9-1891 hertrouwt hij met Catharina Krauwer. Ook
zijn tweede vrouw komt vroegtijdig te overlijden. Op 27 september 1900 komt zij
te overlijden. Zes maanden daarvoor is zij bevallen van een dochter. Er zijn nu
7 kinderen in het gezin de Koning. Op 22 mei 1901 hertrouwt Cornelis voor de
derde maal met Jakoba van der Meer. Ook deze derde echtgenote overleeft hij. Zij
overlijdt in 1943. Hij overlijdt in 1954. Cornelis de Koning krijgt bij deze
drie vrouwen 24 kinderen. Vijf kinderen overlijden binnen het eerste levensjaar.
Dertien kinderen stichten een gezin.
Enkele merkwaardigheden
In Den Haag is het in de 19e eeuw kennelijk gewoonte, dat de vroedvrouw aangifte
doet van de geboorte. Op 2 november 1899 wordt een kind geboren van Franciscus
de Koning (1868-1942). Het kind krijgt de namen Theodorus Johannes Franciscus.
In de kantlijn van de geboorteakte is opgenomen, dat bij het vonnis van het
arrondissementsrechtbank te Den Haag van 8 mei 1903 en in het geboorteregister
ingeschreven 10 oktober 1903, is beslist dat het kind, zoals in de akte staat
vermeld, niet van het mannelijke, maar van het vrouwelijke geslacht is. De
voornamen Theodorus Johannes Franciscus moeten daarom zijn Theodora Johanna
Francisca.
Op 30 januari 1776 is in Roelofarendsveen de pastorie verbrand en daarmee ook de
doopboeken. Van enkele kinderen is daarom ook geen geboortedatum te vinden. De
brand van de pastorie heeft het leven gekost van de toenmalige pastoor Du Pré en
heeft voor veel commotie gezorgd in het veendorp Roelofarendsveen. Nadat de
brand in de pastorie was geblust, de pastorie was nagenoeg geheel verloren, werd
onder de verbrande resten het lijk van de pastoor aangetroffen. "Beide benen
waren vanaf de dijen verdwenen, evenals het hoofd en een gedeelte van de
linkerarm". Zo staat onder meer beschreven in het Rechterlijk Archief van
Alkemade. Het gerucht ging de ronde dat de jansenistische katholieke pastoor was
onthoofd. Baljuw Bax heeft direct een onderzoek ingesteld en uiteindelijk is het
onderzoek overgedragen aan "Haar Edele Groot Mogende Heeren Staten van Holland
en Westvriesland." Op 12 februari 1776 werd in de herberg "De vier
Heemskinderen" een aantal getuigen gehoord, onder andere "Pieter de Koning, 36
jaar" en zijn vrouw Jannetje van den Bergh (Petrus Jansz de Koning, 1738-1801).
Pieter en zijn vrouw werden omstreeks 19.00 uur gewaarschuwd door de zusters
Jannetje en Trijntje van Klink, die even ten noorden van de kerk woonden, dat er
vlammen en rook uit het dak van de pastorie kwamen. Pieter woonde aan de
Kerkwerf. Hij heeft geprobeerd met een stuk hout de deur van de pastorie te
forceren om de pastoor te kunnen redden, wat hem niet lukte. Verwondering was er
alom, dat de nabij gelegen woning van Cornelis Akerboom door vele mensen nat
werd gehouden om te voorkomen, dat de woning ten prooi viel aan het vuur, maar
niemand pogingen ondernam om de brand in de pastorie te bestrijden. Pieter de
Koning is samen met nog enkele anderen, nadat het vuur was geblust, waakzaam
geweest bij het na smeulende vuur en getuige van het vinden van het lijk van de
pastoor.
Dezelfde Petrus Jansz de Koning doet aangifte van het overlijden van zijn zoon.
De naam van de vader wordt geschreven als Pieter Jansz Kooning. Hij kan niet
schrijven en ondertekent de akte met een kruisje. De ambtenaar was kennelijk
niet goed wakker. Bij het gezette kruisje schreef de ambtenaar: "dit merk stelde
Pieter Jansz Wigman". De akte direct boven de aangifte van Petrus (Pieter) Jansz
de Koning stond op naam van Jan Wigman. Direct onder deze naam volgde de naam
van Petrus (Pieter) Jansz de Koning. De namen stonden dus onder elkaar. Toen de
ambtenaar de opmerking bij het kruisje schreef, keek hij kennelijk naar boven
voor de achternaam en nam de verkeerde naam over.
Het stadhuis van Amstelveen
Een van de bouwwerken van Cornelis de Koning (1863) is de bouw van het
stadhuis in Amstelveen. hieronder een korte geschiedenis over het stadhuis van
Amstelveen.
Historie Amstelveen en het Oude Raadhuis van Amstelveen
Het oude dorp is omstreeks de 12e eeuw ontstaan.
In de 17e en 18e eeuw groeide Nieuwer Amstel uit tot een eenvoudig maar
welvarend dorpje met een aantal herbergen, winkels en ambachtelijke bedrijfjes.
De meeste dorpelingen verdienden de kost op de landerijen en veenderijen rondom.
Eeuwenlang was Nieuwer-Amstel bestuurd vanuit het rechthuis in Amstelveen, maar
dat had zo geleden van de oorlog met de Pruisen, dat het moest worden
afgebroken(1787). Het gemeentebestuur ging toen vergaderen in de verspreid door
de gemeente liggende herbergen.
In 1892 werd aan de Amstel, nabij de Berlagebrug, het nieuwe raadhuis in gebruik
genomen, ontworpen door Roelof Kuipers. Maar in 1896 annexeerde Amsterdam een
groot deel van het dichtbevolkte noordelijk deel van Nieuwer-Amstel, met
raadhuis en al.
Het aantal inwoners, op 31 december 1895 nog ruim 34.000, was door deze
gebiedsverkleining gedaald tot een kleine 5.500.
Op 1 mei 1896 machtigde de raad B & W om van de weduwe Werkhoven de achterzaal
van haar koffiehuis te huren (nu café-restaurant Het Dorstige Hert in de
Dorpsstraat), voor het houden van raadsvergaderingen en het sluiten van
huwelijken, voor het bedrag van ƒ 50,00 per jaar.
Er moest snel opnieuw een zetel voor het gemeentebestuur en zijn sterk gedunde
ambtenarenkorps worden opgetrokken. Op 25 juni 1896 besloot men een nieuw
gemeentehuis te bouwen op de plaats waar toen nog het Algemeen Wees- en
Armenhuis stond. De ingenieurarchitect was Roelof Kuipers. Begin juni van dat
jaar werd na een advertentie voor inschrijving/opdracht de Nieuwer-Amstelsche
aannemers W. Kroon en C. de Koning de opdracht gegeven het raadhuis te bouwen.
De bescheidenheid beheerste de gehele bouw. De bouw duurde van augustus 1896 tot
begin 1897. In totaal was met de bouw een bedrag van ƒ 14.500,00 gemoeid. Een
officiële in gebruikneming vond niet plaats.
Een gemeentelijke kroniekschrijver uit die tijd schrijft over het nieuwe
raadhuis:
"Het geheel toont ons een eigenaardigen stijl, die aan een oude ridder-hofstad
doet denken. Bepaald opmerkelijk is de volkomen omgekeerde orde van den toren.
In stede van steeds slanker te worden naarmate hij rijst, wat gewoonlijk het
geval is, groeit ons heertje al maar aan; hij kreeg ter verfraaiing en
beschutting een hoed op zijn bol, die ver buiten zijn schouders uitsteekt".
In 1925 was het raadhuisgebouw te klein geworden. Er werd besloten tot de
oprichting van een hulpsecretarie op het voormalige batterijterrein bij de Poel.
Het ruimteprobleem was hiermee echter nog niet opgelost. Decentralisatie van de
gemeentediensten vond plaats. Aan- en verbouwingen brachten af en toe weer een
tijdelijke verlichting, maar konden niet verhinderen dat er telkens opnieuw een
noodtoestand intrad.
Het oude dorp Amstelveen kon niet meer als kern dienen van een moderne plaats,
die acht jaar lang de snelst groeiende gemeente van Nederland was. Men
projecteerde een nieuw centrum rond Plein 1960, dat ook meer centraal lag in de
bebouwing, terwijl het oude dorp wat terzijde bleef liggen.
In 1963 was Amstelveen binnen de gemeente Nieuwer-Amstel zo dominerend geworden,
dat de officiële naam van het bestuursgebied Nieuwer-Amstel werd veranderd in
Amstelveen.
De gemeente blijft groeien; op dat ogenblik is nog maar één oplossing denkbaar:
de stichting van een nieuw raadhuis. In mei 1980 werd het nieuwe raadhuis, dat
achter het oude raadhuis(aan De Poel) is gelegen officieel geopend.
Het oude raadhuis was tot 1980 in gebruik van de gemeente. Het oude raadhuis
werd voor ƒ 1,00 verkocht en in verband met verzakking van het gebouw begin 1982
gesloopt. De architect John Webbers uit Amsterdam begeleidde de herbouw van het
Oude Raadhuis. Na voorzien te zijn van een deugdelijke fundering is het pand in
min of meer dezelfde stijl weer opgebouwd. Sindsdien heeft een kantoorfunctie.
In oktober 1994 neemt SV lnterieurgroep (kantoorinrichting & interieurafbouw)
het pand in gebruik als showroom en infocenter.
De architect Roelof Kuipers(geboren 1855).
Hij was de eerste gemeenteopzichter van Nieuwer Amstel (1886-1890) en ontwerper
van de Nieuwer Amstelse Bronwaterleiding. Hij ontwierp eveneens het raadhuis van
Nieuwer Amstel aan de Amsteldijk (gebouwd in 1892) en de inmiddels gesloopte
watertoren aan de Amsteldijk (gebouwd in 1988).